*
*
„Sag mir wo die Blumen sind“….
*
*
Mei 1945.
Hitlers
droom was toen ‘abegeschossen’. Over en uit. Duitsland was ten gronde
verwoest en gekwetst tot in het diepste van de ziel. Maar het leven
moest verder. Men kon elkaar niet blijven uitmoorden. Het leegplunderen
van de vijand was beginnen. Alles wat niet te heet of te zwaar was
inzake Duitse geheime wapens verhuisde naar overzee, terwijl de USSR
stelselmatig hele fabrieken ontmantelde om die op transport te zetten.
De mooiste vrouwen waren er te koop voor en paar Engelse sigaretten…. En
de prijzen bleven maar zakken.
De
bezettingstroepen sloegen overal in Duitsland hun tenten op. D.W.Z. ze
eisten kwartier in alles wat nog enigszins rechtstond…. Het beste was
nauwelijks wel genoeg. Maar de 3 à 4 miljoen Duitse Wehrmachtsoldaten
die de Rijn niet meer over-konden ‘Heim ins Reich’, waren voor de
Geallieerden een uiterst onwelkome last. Zij hadden de oorlog gewonnen
en de rest kon de boom in. Liefst met een koord rond de nek. Zou ze
leren ‘gegen Engeland’, te hebben willen fahren.
Ze
werden uit gans Europa bijeen geveegd. En daarna het veld ingejaagd.
Vanaf April 1945 tot een stuk in 1946, dienden ze al hun uitrusting af
te geven, en mochten vervolgens met blote handen een gat in de grond
delven om daarin, lijk beesten, te slapen. Op Wikipedia vindt U de
‘gekuiste’ details, want het is helemaal gen Duitse versie van de
feiten.
Al
die tijd weigerden de Amerikanen, Fransen, Engelsen, hen als
krijgsgevangenen te aanzien, zodat noch de Conventie van Genève, noch
het rode Kruis, daar zaken mee hadden. Geallieerde bronnen gewagen van
10-11.000 doden, experten daarentegen bepalen dat dan weer op enkele
honderdduizenden.
Rond
deze tijd v/h jaar daar nog iets over gelezen in de Media? Iets gehoord
op de TV? Ik ook niet. Ter zake is het gewoon dat de doden de doden
moeten begraven houden.
Kijk, mensen, die gevangenen waren waarschijnlijk ook geen Kerstekindjes, al vrees ik dat velen ‘hun Führer und der verdammter Krieg’ al
lang beu waren. Maar de waarheid heeft nu eenmaal haar rechten:
Amerikanen, Britten, Fransen: ze waren geen haar beter dan hun verslagen
vijanden. Toen niet en later ook niet. Ze verschoten er zelfs hun
laatste poeder door. Want daarna ging de zon onder in hun koloniaal
wereldrijk. Vae victis. Wee de Overwonnene. De
verliezers hebben altijd ongelijk. De Antieken wist dat al. Daarom
werden hun gevangen meestal voor de leeuwen gegooid. Of met pek
ingewreven, als straatverlichting op hoge palen gebruikt langs de Via
Appia in Rome.
En
zeggen, dat die 3 volkeren, enkele decennia later, nu samen het werk
van A.H. willen afmaken, het Vrije Westen over dezelfde woestijn naar de
Globale Islamitisch-Socialistische waanwereld leiden. Ezels vallen geen
twee keer over dezelfde steen. Mensen wel.
Die
rare sprongen worden door de Russische Beer met argusogen gevolgd.
Want, één keer door het Westen bij de neus genomen, maar geen tweede
keer. Geen nieuw Ribbentrop/Molotov-akkoord deze keer. De Poet moet dus
op school goed opgelet hebben in de lessen Vaderlandsche Geschiedenis.
*
Tot
zover de grote politiek. De generatie die WO II in levende lijve heeft
meegemaakt, sterft uit. Blijven dus over nog alleen de vele monumenten
als stomme getuigen. Naast natuurlijk de vele miljoenen doden en de
‘buchstabierte’ vastgelegde verhalen van zij die het overleefd hebben.
Beeldmateriaal ook, maar beide partijen, de ‘Goeden’ zowel als de
‘slechten’ hebben altijd goede propaganda-specialisten gehad… U moet dus
vooral niet alles geloven wat U ziet….
Daarvoor deze persoonlijke noot. In de winter van 1944
werd ik als kleine jongen naar Grootmoe gestuurd omdat ons Ma na de
dood van onze Pa, liever een mondje min dan een mondje meer in huis had.
Alles stond nog op de bon, en Metje, op den boerenbuiten, had veel ‘op
haar eigen’. De dagen waren er eenzaam, koud en vooral vroeg donker.
Later was ik daar ook want ik zie nog altijd de gekantelde hoofdletter
‘L’ met de drie III daartussen op muren, bruggen en monumenten gekalkt
staan. Later leerde ik dat het ‘De Koningskwestie’ was geweest en dat
die helemaal ‘omsonst’ was geweest, want de Walen kregen het toch weg.
De loeders!
Op
de Steenweg naar Oostende was er grote bedrijvigheid van op en
afrijdende legertrucks en tanks. Over de lege velden zagen we de
bezigheid: kisten munitie uit de rijen loodsen naar de trucks dragen,
onder het toezicht van mannen met barse stemmen, die allemaal ’n witte
armband droegen. Metje vertelde dat die loodsen, tot de nokken gevuld
met oorlogsmateriaal, daar door diene ‘smerige Duits’ was gezet, om waar
nodig onze kusten tot hun laatste snik te kunnen verdedigen. Raversyde
draagt er tot op vandaag de sporen van. Veldmaarschalk Rommel was daar
zelfs ooit op Inspectie, maar zag dat het allemaal goed was. Moesten de
Tommies ooit daar gekomen zijn - wat ze blijkbaar nooit hebben gedaan –
dan zou hen in Oostende een warm onthaal zijn toebedacht. Het was
precies alsof die Toezichters op hun eentje heel de Duitse Krijgsmacht
hadden verslagen, zo gingen die tekeer. Tot die, moe geworden
waarschijnlijk, in de herberg verdwenen. Waarop een zwerm haveloze
werkers over het veld richting het eerste burgerhuis stormden. Van ver
hoorden we ze reeds. ‘Bitte, etwas zu esen’.
Later
heb ik die tijd van de dag ‘Het Blauwe Uur’ geleerd te noemen, omdat de
dag en de nacht zo goed als onmerkbaar in elkaar overgingen. Een intiem
ogenblik, het meest gesmaakt door jonge verliefden die samen opkijken
naar de opkomende maan.
Metje
schepte onze karnemelkse pap in het bord van de twee mannen, reikte de
bruine suiker aan en kroop weer op haar plats naast de roodgloeiende
kachelpot. Een beetje uit de lichtkring van de ‘Lampebelge’, die de
inwonende tante ondertussen had opgezet, zat een angstig ineengedoken
knaapje. Met grote vragende ogen, want de wereld der volwassenen zat
blijkbaar moeilijk in elkaar. Die in lompen geklede Duitse soldaten, dat
waren toch onze vijanden? En nu ineens waren dat nog minder dan honden!
De oudere, klein van gestalte, die rare pet op zijn hoofd, schrokte
lijk ’n beer en babbelde ondertussen honderduit over die ‘Scheiss
Krieg’. De jongste, een lange onvolgroeide schooljongen, lepelde
zwijgend in zijn telloor pap. En dacht ik, net als Petrus in het Hoveken
van Olivieten, waarover Meester zojuist wat verteld had, ‘weende hij
bitter’.
Maar
ineens klonken er buiten schrille fluitsignalen en kwamen de bewakers
toegelopen. De twee Duitsers spurtten naar buiten – het werd steeds
donkerder – en wilden terug naar de anderen, maar ze kregen de kans
niet. Ze werden bedolven onder de kolfslagen, die stampen en het
vloeken. De lange riep, de handen rond zijn hoofd, dat hij Oostenrijker
was, maar de oudere man kroop alleen maar meer in elkaar. Geweerkolven
die bonken op iemands ribbenkast geven een geluid die niemand nog kan
vergeten. Ondertussen was het flink beginnen regenen. De kloppartij
duurde tot Metje de deur opentrok en eiste dat ze die jongens zouden
gerust laten. Wat op slag gebeurde: 4 à 5 dappere Witte Brigademannen
die als geslagen honden afdropen, op het zeggen van een klein oud
vrouwtje. Toen pas durfde ons Tante Germaine uit haar schuiloord komen.
Want zei ze, ze kende die armbanddragers maar al te goed.
We
hebben dan samen, de pietrollamp laag gedraaid, rond de kachel, nog een
heel eind zitten ‘paternosteren’ omdat die jongens veilig zouden thuis
geraken. Die nacht moest ik niet slapen onder de pannen op zolder, maar
naast Metje in haar grote bed. Zo heb ik mezelf in slaap geschreid.
*
Later
bevoorraden de Amerikanen door de lucht Berlijn omdat men daar, door de
Russische blokkades, van honger dreigde om te komen. Die dutsen van
Duitsers, toch! De Koude Oorlog was begonnen.
Ook vertrokken er toen hele konvooien uit Vlaanderen naar het geterroriseerde Duitse volk, onder leiding van De Spekpater
van Oostpriesterhulp. Later kwamen daar de Kapelwagens bij, die tot ver
in Duitsland hulp en troost kwamen bieden. Pater Werenfried Van
Straeten Norbertijn, (1913-2003) reisde de colleges af en de KSA
hamsterde waar ze kon om die Kapelwagens proppensvol te krijgen.
Wat
niet belette, dat op 16 Maart 1946 de IJzertoren in Kaaskerke door de
samenzweerderige Coburger ‘elite’ werd gedynamiteerd. Waarbij in het
Parlement in de notulen kon genoteerd worden: hij ligt er en hij ligt er
goed. Het was ook de tijd, waarin het bloed stroomde van de
executie-palen, en Willem Elsschot kon dichten over een zieke mankepoot,
die op een stoel gebonden, ‘tegen de muur’ werd gezet.Maar ondertussen was er in ondergetekende al lang een nieuw Vlaams Leeuwke tot volle wasdom gekomen.
*
Och,
ik schrijf, net als Hugo Camps, als ware het bestemd voor de
Eeuwigheid. En ik weet dat het maar duurt tot morgen voor er weer iets
anders zal zijn…
*
O
Ja, en dan nog iets over die Rheinwiesenkampen. Deze waren het
initiatief en de verantwoordelijkheid van de Amerikaans
Opper-bevelhebber der Geallieerde Troepen, die toen in functie was. Een
zekere Dwight Eisenhower, die het in die dagen veel te druk had met het werk van zijn ‘secretaresse’. Die overal aan het stuur zat. En paradeerde.
Gezegde Eisenhower werd later President van de USA en de Machtigste Man op Aarde.
Kay Summersby was de naam. But, net als Billy Clinton, ‘he never had seks with that women’.
*
(Get) Digitalia
*
*
Geen opmerkingen:
Een reactie posten