zaterdag 28 januari 2012

629 MET EEN NEK ALS EEN KURKENTREKKER UITZIEN NAAR

.



Benno Barnard, derde rij, vierde van links.
------------------
Hun gehele godsdienst incluis
25-01-2012 - Benno Barnard - knack
Onlangs schilderde een bevriend intellectueel het Oostenrijkse volk als volgt af: ‘Aartsconservatief? Dat is een eufemisme. Het is daar nog altijd dezelfde ouwe bruine troep als in de nazitijd.’ Het ontwikkelde gezelschap knikte instemmend. Stil lag het politiek-correcte denken te glanzen op de schoorsteenmantel. Geen vlieg kuchte. Alle atomen dansten hun reidans in volmaakte harmonie. Het betrof immers Europeanen, racisten, slavenhandelaars, kolonialen, erger, christenen!
De scherpe antropologische observatie voerde me terug naar de reisbrieven van Aletta Jacobs (1854-1929), de eerste Nederlandse vrouw die aan een universiteit afstudeerde. Algemeen wordt ze beschouwd als een der grondleggers van de hedendaagse democratie in mijn geboorteland. Arts. Feministe. Lid van de Nieuw-Malthusiaanse Bond – die mij haast vertederende naam betekent dat ze de geboortebeperking was toegedaan en het pessarium voorschreef, dat voordien enkel werd gebruikt tegen het verzakken van de baarmoeder. Onconventioneel getrouwd. Reislustig.
Vanuit Brits-Indië schrijft ze over Hindoes: ‘Deze ruwe, zinnelijke, domme, fanatieke bedrieger-gezichten, die drie keer daags in een stilstaand water een bad nemen om zich van hunne zonden te zuiveren – elke onderdompeling in het vieze slootwater neemt een bedreven zonde weg, – en die dikwijls direct daarna zich rondwentelen in een hoop excrementen van een koe, omdat dat dier heilig is, wekten, met alles wat hen omgeeft, hun geheelen godsdienst incluis, mijn grootsten weerzin op.’ – Wat is nu de betekenis van deze beide citaten, een van honderd jaar geleden, een van vorige week, voor mijn kijk op de emancipatie der volkeren?
Orbán... wat moeten wij van Orbán vinden? Een Pijlkruiser, neonazi, antisemiet, domme Hongaarse boer? Hij heeft tweederde van het electoraat achter zich weten te scharen, maar wekt het ongenoegen van Europa op. De Mayaren hebben zo hun geschiedenis: een militant ruitervolk, dat duizend jaar geleden over de Aziatische steppe aan kwam denderen en nooit helemaal tot bedaren is gekomen. Sterk militaristisch, maar door de afloop van de Eerste Wereldoorlog gefnuikt in hun regionale ambities: het Verdrag van Trianon sneed hun grondgebied in twee ongelijke helften; het kleinste stuk werd de republiek die we nu kennen.
Baarlijke antisemieten: al in de jaren twintig werden Joodse studenten aan de Hongaarse universiteiten gediscrimineerd. Ouwe bruine troep, kortom... Maar wacht, na de volksrepubliek kwam de democratie en als nu twee op de drie Hongaren op een rancuneuze nationalistische boer stemmen, moeten we de volkswil toch respecteren of niet soms? Weliswaar heeft de volkswil gemiddeld genomen evenveel waarde als koeienstront, maar we zijn er meestal in geslaagd het land daarmee vruchtbaar te houden. De democratie is namelijk gebaseerd op een statistische eigenaardigheid: als miljoenen mensen zich uitspreken over zaken waar ze nauwelijks verstand van hebben, is het eindresultaat een keurig burgerlijk gemiddelde, waarmee de specialisten aan de slag kunnen. Hiep hiep hoera, de erfenis van het humanisme heeft ons allen beschaafd – tot het gepeupel iets wil dat de elite niet wil. Dan blijkt het democratische systeem de stabiliteit van een mestoverschot te hebben.
Nog steeds vandaag (een bleek zonnetje)
De Jood Viktor Klemperer erkent in zijn oorlogsdagboeken dat hij – uit woede over de prijs die de Duitsers moesten betalen na Versailles – ooit nog op Hitler heeft gestemd. De Jood György Konrád schrijft over zijn volksgenoten: ‘De Hongaarse neopopulistische en soms neofascistische intelligentsia klampt zich vast aan de romantiek van de nationale staat. Ze bedient zich van dit romantische pathos om elke vorm van kritiek in de kiem te smoren.’ Ik ken Konrád en Hongarije een beetje – ik begrijp zijn angst, zoals uitgedrukt in een Duitse krant (Duitsland is het enige land dat Hongarije voor ons vertaalt). Maar waarom zou de nationale staat als dusdanig een gevaarlijke romantische illusie zijn, relict van een achterhaalde fase in de gestaag voortwentelende, zich aan de filosofie van Hegel conformerende Geschiedenis? Ik weet heel zeker dat het Nederland van mijn kindertijd – een nationale staat die nog geen bevoegdheden had afgestaan aan een supranationale constructie met de levenskracht van een uit lijken geassembleerd monster – heel wat democratischer was dan de huidige Europese Unie. Omringd door antisemieten, Jugendstilgebouwen en sombere historische ervaringen, heeft Konrád een nek als een kurkentrekker nodig om te kunnen zien dat het politiek-correcte Europese denken bezig is de nationale staat in de westerse hoofden af te schaffen door hem schaamteloos te associëren met de nazi’s.
In een brief mijmert mijn oude vriend over de Europese beschaving en de Belle Epoque. Op een reclameplaat van 'Le chat noir 'ziet hij maandag 16 mei 1898 vermeld staan: ‘Waar liep op precies die dag Stefan Zweig rond en wat deed hij, hoe voelde hij de toekomst aan, totaal onwetend van het feit dat hij zich 44 jaar later in Petropolis uit wanhoop van het leven zou beroven? Was die Belle Époque voor hem de moderniteit? Wat is modern? Komt niet na elk modern een postmodern dat altijd ook vóórmodern is? Geenszins gelovend dat het verleden beter was en geïnteresseerd in hetgeen de toekomst zal brengen, voel ik mij toch wezenlijk verschillend van mensen die de “moderniteit” superieur achten en meewarig neerkijken op het voorbije, zeker wanneer het kunst of mode betreft. Ik houd het bij Ortega y Gasset die vond dat elke vernieuwing stevig in de traditie dient geworteld te zijn en beschouw net zoals in de hoogdagen van de Burgerij eruditie als een nastrevenswaardig ideaal en vind dat men naast het gesacraliseerde bijzonder geïnteresseerd kan zijn in het nieuwe; alleen weet men daarvan niet of het blijvend zal zijn. Want is het niet zo dat wie gestalte geeft aan zijn tijdsgeest op dat moment veel bewondering geniet, maar ook snel weer vergeten geraakt omdat hij met zijn te specifieke belichaming van het speciale karakter van een voorbije periode de veranderde tijdsgeest niet meer aanspreekt? Maar wie kan een peil trekken op welke roem zal blijven als men bijvoorbeeld bedenkt dat de niet onverdienstelijke Engelse componist Sir Frederick Delius aan het begin van de twintigste eeuw Mozart toch maar een fanfare-componist noemde en meende dat hij snel vergeten zou zijn? Is de zo geroemde Hugo Claus al niet bijna vergeten?’
(*) Aanbevolen lectuur, waarin Vondel ter sprake komt, en Beno Barnard zo goed als neergesabeld wordt. Zie Cave Canem :
http://blogger.xs4all.nl/cornets5/archive/2009/03/18/458889.aspx

Geen opmerkingen:

Een reactie posten